Gert van der Kolk - 06 51050119 info@oio.nl

Concurrentie

Het lijkt wel alsof de coronacrisis de altijd aanwezige en door belangen aangedreven strijd om schaarse middelen zo niet verscherpt dan toch beter zichtbaar maakt. Ik zie het bij mij om de hoek. Het club- en buurthuiswerk is in de vorige crisis verdwenen. Wel was er nog wat geld om de voetbalkooi op te knappen. De buurtvoetballertjes hebben er nu concurrentie van personal trainers met hun klasjes en sportschoolbezoekers die er hun alternatieve programma’s afwerken. De horeca maakt ruime aanspraken op de openbare ruimte, waar de gebruikers van wandelpaden, parkeerplaatsen en openbaar groen dan weer ontevreden over zijn. En welke sector heeft zich, al was het maar uit voorzorg, nog niet gemeld voor steun of compensatie voor gederfde inkomsten uit publieke middelen?

Ingrijpend

In een crisis is er veel ruimte voor kunst- en vliegwerk om problemen op te lossen. Op de iets langere termijn “…kunnen brede maatschappelijke akkoorden behulpzaam zijn om de ingrijpende gevolgen van de huidige maatregelen het hoofd te bieden en de samenleving weer op gang te brengen”. Het citaat is van Han Polman, voorzitter van de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB).

Akkoordprocessen

De raad bracht onlangs een bijna tachtig pagina’s tellend advies uit over “Besturen met akkoorden als evenwichtskunst”. Akkoorden zijn van grote waarde, aldus de ROB, omdat ze vraagstukken agenderen en de aanzet geven tot in brede netwerken gedragen oplossingen. Eén van de aanbevelingen om “akkoordprocessen” vorm te geven die uitvoerbare akkoorden opleveren: borg een goede vertegenwoordiging van alle belanghebbenden aan de onderhandelingstafels. Dan heeft de raad het bijvoorbeeld over de “gewone burger”, die niet aan tafel zit, met wie geen rekening wordt gehouden maar die wel opdraait voor de kosten, terwijl niet duidelijk is of hij die wel kan betalen.

Gewoon

Wie is die “gewone burger”? Ook de raad specificeert hem niet, waardoor hij inderdaad “gewoon”  blijft. Het lijkt me een metafoor voor iedereen die, individueel of groepsgewijs, er niet in slaagt zijn belangen strijdbaar onder de aandacht te brengen en te realiseren. We zijn zo gewend onze problemen polderend op te lossen, dat we haast zouden vergeten dat dat gepolder een demping van een belangenstrijd is die door belanghebbenden hard en met inzet van al hun machtsmiddelen wordt gevoerd, en die vaak neerslaat in een pact, convenant of akkoord.

Netwerken

De taal om het polderen heen gaat ook nooit direct over strijd, maar over pacificatie. Een pact, bijvoorbeeld, klinkt sterk naar een conflict dat niet met geweld is beslecht maar met woorden en afspraken is voorkomen. En in het ROB-advies tel ik “draagvlak” eenentwintig keer en “macht” twee keer: als overheidsmacht en doorzettingsmacht, die minder effectief zijn in een vernetwerkte samenleving.

Wie niet aan tafel zit heeft het nakijken – het is daarom jammer dat de ROB niet heel concreet wordt over zijn aanbeveling om de representatie (ook van “informele partijen en groepen met innovatieve ideeën”) in akkoordprocessen goed te regelen. Ik denk dat je in een netwerksamenleving veel voor elkaar kunt krijgen als je het in je macht hebt, netwerken in te richten, te ontsluiten en ze voor je belangen te gebruiken. Dan helpt het als je kunt werken met taal en beelden, kunt schakelen tussen concreet en abstract, kunt geven en nemen. Wie het serieus meent met representatie, investeert daarom in toegankelijk onderwijs. En in club- en buurthuiswerk. Mooi onderwerp voor een uitvoerbaar akkoord?!