Gert van der Kolk - 06 51050119 info@oio.nl

Het eerste van drie stukjes over integraliteit. Hier staat deel twee; het derde komt later in april.

Afkijken

Vers uit de collegebanken werd ik secretaris van een “interdepartementale” commissie jeugdbeleid. Dat klonk wel goed, maar wist ik veel… Er waren acht ministeries in vertegenwoordigd en bijna allemaal vonden ze zichzelf het belangrijkst. “Mijn” ministerie, Welzijn, want onze minister was “coördinerend”. Justitie, want daar zat een groot deel van de jeugdhulpverlening. Sociale Zaken, want de jeugdwerkloosheid was erg groot. Het werd een harde leerschool – hoe realiseer je samenwerking bij zoveel competitie?

Integraal

Een kernactiviteit van die commissie was het opstellen van een integrale nota jeugdbeleid. Daar brak ik zowat mijn hoofd over: integraal. Wat bedoelden ze daar mee? Ik kreeg antwoorden als: “Dat we het van alle kanten hebben bekeken”, “Dat het volledig is”, “Dat de diverse onderdelen met elkaar samenhangen”. Samenhangen waarmee? Hoe weet je of je alle kanten hebt gehad? Of je volledig bent? Het gevoel van verlamming dat me overviel, was een gevolg van het AHMAS-effect: Alles Hangt Met Alles Samen.

Richtinggevend

Er is niet veel veranderd. Een rondgang op het web laat zien dat we streven naar een integraal gezondheids-, omgevings-, onderwijsverbeterings- en sociaal beleid. Naar een integrale filebestrijding, inkoop en samenwerking binnen gemeenten. En ook naar een integrale innovatie-, migratie, preventie-  en gebiedsagenda…

Maar wat maakt het beleid, of de agenda, of de samenwerking dan integraal? Ik lees: het overheidshandelen op verschillende terreinen niet los van elkaar zien. Alle relevante actoren op alle niveaus laten samenwerken. Samenhang aanbrengen tussen initiatieven en programma’s. Ambities en opgaven laten samenkomen in een richtinggevend perspectief.

Tegenhanger

De tegenhanger, in de vorm van sectoraal beleid of een sectorale agenda, komt ook wel voor. Maar die moet dan meestal met spoed in een integrale benadering worden opgenomen. En het moet dan wel meer zijn “dan een optelsom van sectorale benaderingen”.

Maar hoe dan? En hoe weet ik of het “samenhangend”, “relevant”, “richtinggevend” genoeg is? En wie zorgt daar dan voor? Wie gaat er eigenlijk over?

Vaak gebeurt het volgende. Dan is er bijvoorbeeld een rode agenda voor een gebied: daar moeten huizen komen. Maar bij huizen horen (uitvals-)wegen, een grijze agenda. En het hemel- en ander water dan? En wie blauw zegt, zegt groen. En stikstof. En PFAS. Maar ook: recreatie. En archeologie. En hoe verhoudt zich een en ander tot de – regionale – energietransitie? En de ontwikkeling naar een meer duurzame landbouw? En…

Verlamming

AHMAS dus, met het gevoel van verlamming dat daarbij hoort. Daar zijn een paar redenen voor. Het lijkt wel of alles integraal moet zijn: het vraagstuk, de benadering ervan, de oplossing ervoor. Daardoor kan iedereen zijn wagon wel aan die trein hangen, die uiteindelijk te zwaar wordt om nog van zijn plek te komen. “Integraal” wekt de suggestie: er moet nog meer bij (want alles moet meegenomen, niets mag over het hoofd gezien). Het speelveld is grenzeloos. En daardoor ontmoedigend. Want een speelveld zonder grenzen ziet er uiteindelijk in alle richtingen hetzelfde uit. En dan heeft het geen zin meer, om in beweging te komen: je inspanningen brengen je, waar je al was.

Maar wat dan wel?

Integraliteit realiseren is niet: alles met alles laten samenhangen. Het is juist: grenzen stellen.

Volgende keer verder.