Gert van der Kolk - 06 51050119 info@oio.nl

PDF

Krol

Dat is wat een P.C. Hooft-prijswinnaar toekomt, dacht ik. De NOS-app bracht vorige week het overlijden van Gerrit Krol met een gongslag als brekend nieuws. Op andere nieuwsapps was zijn dood niet brekend, die maakten geen geluid. Misschien zat er bij de NOS een redacteur aan de knoppen die net als ik de schrijver zeer bewonderde.

Ik was bezig met het schrijven aan een artikel over procesmanagement en risicobewust handelen. Het ging er ondermeer over dat veel mensen niets van risico’s willen weten, ze liever uit de weg gaan of er onrealistisch optimistisch mee omgaan. En als het dan toch niet anders kan hebben we liever een deterministische redenering, 1-op-1 verhalen waarin je de  oorzaak kan wegnemen en het gevolg beheersen. Maar risico’s zijn naar hun aard probabilistisch en dan heb je misschien meer aan variaties in omstandigheden en oplossingsmogelijkheden om tot een optimum te komen. Vandaar de link naar procesmanagement.

Wiskunde

Maar nu wilde ik even iets anders dan aan dat artikel peuteren. Iets van Krol wilde ik. Hij is zo’n schrijver van wie je prima willekeurig losse zinnen kunt lezen. Iedere zin heeft wel iets te betekenen, omdat Krol alle stoplappen en dor hout heeft verwijderd. Ook kon hij als geen ander schrijven met witregels.

Krol heb ik altijd graag gelezen. Door het bericht van zijn dood vroeg ik mij af, waarom precies? Ik vermoed omdat hij als bèta effectief en romantisch wist te schrijven over alfa-onderwerpen. Dat leidde tot mooie essays, verhalen, romans, gedichten. Ik plukte de bundel “Wat mooi is is moeilijk” uit 1991 van z’n plek. Mijn oog viel op het essay “Monte Carlo of de mathematisering van het weten”.  Daarin beschrijft Krol, uiteraard in kort bestek, dat aanvankelijk zijn verstand was “gemagnetiseerd door de eerste wonderen van de wiskunde”. Maar al gauw bleek het wiskundige weten te moeten wijken “voor de niet altijd wiskundige werkelijkheid”.

Tussenlaag

Zijn wereld onttoverd, zou je denken. Maar niets is minder waar. Krol laat zien hoe in de zoektocht naar kunstmatige intelligentie aanvankelijk modellen werden gebruikt die uit twee lagen bestonden: machine en omgeving. Dat leidde tot domme en beperkte 1-op-1 afbeeldingen. Er is een tussenlaag nodig; die maakt variatie mogelijk, en nieuwe combinaties. Krol ziet taal als zo’n laag tussen mensen en hun omgeving. Bij de Monte Carlomethode nemen we statistische steekproeven “waarmee je een min of meer waarschijnlijke benadering krijgt van een meestal fysisch probleem. Voorbeelden ervan maak je ook gewoon mee in het dagelijks leven.” Met taal doen we net zoiets. Krol schrijft: “Nu, waar het de onderzoeker om zal gaan, bij de keuze van zijn methode, waar zijn criterium ligt, is dat de methode die hij gebruikt convergeert. Hij moet stuiten op iets, en door er van verschillende kanten op te stuiten moet hij een idee krijgen van een geheel. Een ding. Of een feit.”

Hm. Divergeren, exploreren, convergeren. Krol schrijft op wat ik bedoel. Maar ik kan dat artikel natuurlijk moeilijk beperken tot een literatuurverwijzing. Overigens komt het er volgens Krol op aan: “…je gedachten te bevriezen, stop te zetten, desnoods de nek om te draaien – op het moment dat je ze hebt opgebouwd tot een geheel. Alleen zo blijven ze overeind.”