Meerjaren
Al in mijn eerste baan liep ik aan tegen het beleidsmatige verlangen naar integraliteit. Ik moest een integraal meerjarenprogramma maken.Twee forse ambities waarnaar de wereld zich niet zomaar liet kneden. De politieke verhoudingen en financieel-economische omstandigheden waren voortdurend in beweging. Zie daar dan maar eens een meerjarig programma op te maken dat met enige bestendigheid richting heeft en gewenste uitkomsten schetst. En integraal – wat is dat eigenlijk? Ik kende het als wiskundige term, maar wat bedoelden mijn bazen als ze een integraal meerjarenprogramma verwachtten?!
Nietje
Een scherp belijnd antwoord kwam er niet. Ze leken zoiets te bedoelen als: hou met alles rekening, zie niets over het hoofd, zorg ervoor dat alle ter zake doende perspectieven in dat meerjarenprogramma aan bod komen en alle relevante partners een bijdrage leveren. Geen definitie dus maar een omschrijving. Die riep meer vragen op dan ze beantwoordde: wat deed ter zake, wie was relevant? Wie bepaalt dat? Wat gebeurt er als je iets of iemand mist? In de beleidswereld leek integraliteit op het oplossen van een vergelijking met teveel onbekenden.
Dus gooide ik alle perspectieven en bijdragen die ik kon verzamelen bij elkaar, nietje erdoorheen en klaar was het integrale meerjarenprogramma. Dacht ik.
Sectoraal
Maar nee, ik had het verkeerd begrepen. Tegenover integraal staat sectoraal en wat ik had ingeleverd was veel te sectoraal gedacht, zo werd me te verstaan gegeven. Het was elke sector voor zich, terwijl het nou juist ging om de samenhang tussen de sectoren…
Dat plaatste me voor een andere puzzel: hoe laat je de samenhang zien, zonder wat zich in de wereld voordoet een-op-een het beleid in te kruien? Mijn meer ervaren collega’s wisten raad en demonstreerden dat je die beleidsmatige samenhang vooral construeert door met woorden en protocollen een basis voor procedurele rechtvaardigheid te creëren.
Sleutel
In die tijd zou ik graag het boek hebben gelezen dat Paul Frissen pas decennia later zou schrijven: De integrale staat – kritiek van de samenhang. De sleutelzinnen staan wat mij betreft op pagina 240: “Burgers zijn onderling niet gelijk, en daarom is er ook een democratie, die zonder verschil zinledig zou zijn. En daarom is er ook een rechtstaat die de burger in dat verschil juist tegen de staat beschermt, en tegen andere burgers die dat verschil bedreigen of willen opheffen.” Het streven naar integraliteit is zo’n bedreiging, aangevuurd door het verlangen naar maakbaarheid van een gebroken, gefragmenteerde wereld. Dat heeft tot gevolg dat “de wereld moet lijken op het beleidsdiscours van de staat” (Frissen noemt dat isomorfie van wereld en staat), dat bepaalt wat die samenhang moet zijn en welke verschillen er wel en niet mogen zijn.
Enfin, de Werdegang van mijn meerjarenprogramma dus.
Homeomorf
Maar hoe dan wel? Hoe intervenieer je in de wereld, zonder de verschillen, tegenoverstellingen, belangenstrijden uit te gummen met een bedachte samenhang? Hoe kun je die diversiteit waarderen? Ik zoek het in het formuleren van vraagstukken die homeomorf zijn –zò geformuleerd, dat iedereen die mee moet doen om ze aan te pakken er zijn belangen in kan projecteren, zonder die van de anderen weg te vagen en daardoor het probleem stuk te maken (dus bijvoorbeeld niet: “hoe brengen we alles in kaart met een risico-inventarisatie en -evaluatie?”, wel “hoe werken we hier samen gezond en veilig?”).