Minimaal
De eerste keer dat ik een participatietraject moest vormgeven ging dat nog van dik hout zaagt men planken. Ik had een conceptbeleidsnota in elkaar gesleuteld. Nu was de vraag wat “het veld” ervan vond – een bonte verzameling organisaties, elk met hun eigen kijk op zaak. We schreven een bijeenkomst uit, bepaalden eenzijdig datum, plaats en tijd en heetten alle inzichten welkom. Die gingen alle kanten op, ik streepte de inhoudelijke verschillen tegen elkaar weg, mijn baas constateerde tevreden dat de aanpassingen minimaal waren en dat nog meer participatie niet nodig was.
Hoofdletters
Mja… het is lang geleden, maar dan nog lijkt het nergens naar en met de participatiekennis van tegenwoordig kan ik alleen maar denken aan de gemiste kansen… En nu wordt participatie in hoofdletters geschreven, om draagvlak te creëren bij burgers, belanghebbenden, gebruikers. Om het risico op juridische procedures te verkleinen. Om de ideeën over beleid en uitvoering te verrijken. Om het imago van politiek, bestuur en organisatie te verbeteren. Om meer in het algemeen de kwaliteit van de democratie te vergroten en actief burgerschap ruim baan te geven. En dat alles “werkend vanuit de bedoeling” aan “integrale oplossingen” en “aansluitend bij de energie die er is” om zoveel mogelijk “impact te maken”.
Daar kun je natuurlijk alleen maar vóór zijn. Toch?
Fijnzinnig
In de loop der tijd zijn de instrumenten om participatie vorm te geven zo fijnzinnig en talrijk geworden, dat we ze overzichtelijk willen ordenen. Zie bijvoorbeeld de participatieladder – een ongelukkige metafoor, want een ladder klim je op en struikel je af, wat de suggestie wekt dat de hoogste sport van de ladder het meest nastrevenswaardig is. En hoe hoger je komt op de ladder, des te intensiever de participatie is voor alle betrokkenen. Zo krijgt een instrument dat is bedoeld om overzicht te bieden onbedoeld een normerende lading – hoe hoger hoe beter. Maar is er nog ruimte om je af te vragen of je soms met een kanon schiet op een mug? Of het niet net zo goed een treetje lager kan?
Beweging
Nog zo’n instrument dat in de praktijk vaak wordt geladen met een norm is de “patatsnijder” die de NSOB heeft ontwikkeld om de verschillende vormen van overheidssturing te onderscheiden: de presterende, samenwerkende, rechtmatige resp. responsieve overheid. Dan wil de overheid vooral een responsieve zijn, die ontwikkelingen faciliteert, de verbinding zoekt met anderen en aansluit bij een beweging die er al is. Het zijn begrippen die vanaf een co-creërende plek op de participatieladder gemakkelijk worden verstaan.
Risico’s
Met zo’n genormeerde inzet van overigens neutrale instrumenten is op zich niks mis. Als je maar oog hebt voor de risico’s. Denk aan de bias die erin zit besloten. Wat bijvoorbeeld als ergens geen “energie” voor is? Gaat het dan over? (“Pech gehad…”) En wat nu als die energie, met langdurige stimulering vanuit de overheid, wel te ontwikkelen valt?
Dat wijst op risico nummer twee: tijdgebrek. Zorgvuldige participatie vraagt (ontwikkel)tijd, en die is er steeds minder. Overheden en organisaties “in het veld” zijn elkaars concurrenten op een zeer krappe arbeidsmarkt. Steeds vaker hoor ik medewerkers van belanghebbende organisaties zeggen dat ze geen tijd hebben voor de welgemeende participatietrajecten. En waar capaciteit met een lampje te zoeken valt, is elke doorlooptijd van een zorgvuldige participatie moeilijk te verkopen.